Gitaren zijn niet de enige snaarinstrumenten. Denk bijvoorbeeld eens aan de ukelele, de banjo of de mandoline.
De ukelele ziet eruit als een heel kleine gitaar. Het instrument is er in verschillende maten. De kleinste en meest populaire is de sopraanukelele, die zo’n 30 tot 35 cm lang is. Elke volgend instrument is een stapje groter: de concertukelele (35-40 cm), de tenor (40-45) en de bariton. Met z’n vier snaren leer je er makkelijk op spelen. Ukeleles zijn er ook in elektrische en elektro-akoestische uitvoeringen.
Banjo’s hebben een heel herkenbare korte en metalige sound. Je herkent ze direct aan de ronde klankkast, die eruitziet als een trommel. Het instrument is vooral bekend uit country, bluegrass en Ierse volksmuziek. De vijfsnarige banjo heeft een eigenlijk maar 4,5 snaar. Die halve snaar loopt tot het midden van de hals. Daarnaast heb je de viersnarige banjo. De stemming is anders dan op een gitaar. Wil je als gitarist banjo gaan spelen, dan is er ook een zessnarige banjo. Die heeft wél dezelfde stemming. Banjo’s zijn er met een klankkast zonder (‘open back’) en met bodem (‘resonator’). Die laatste wordt wel bluegrassbanjo genoemd.
De meeste moderne mandolines hebben geen rond klankgat in de klankkast, zoals akoestische gitaren en ukeleles, maar twee ƒ-vormige gaten. Net als een viool of een cello. De snaren zijn ook zo gestemd als die van een viool. Heel opvallend: elke snaar zit er dubbel op. Naast akoestische mandolines zijn er elektro-akoestische en elektrische mandolines.
